De boekendokter diagnosticeert en schrijft voor…

De boekendokter diagnosticeert en schrijft voor…

Niet op namen kunnen komen, mistasten naar het juiste woord, vergeten waarom je naar de keuken gelopen bent, ziehier de top drie van geheugenklachten. In een interview met Jannetje Koelewijn (NRC, 16-09-’16) over zijn boek Als mijn geheugen me niet bedriegt licht Douwe Draaisma toe dat de achteruitgang van het geheugen bij alle leeftijden voorkomt en dus niet per se iets met het ouder worden te maken heeft. Daar kijk ik van op. Namen en woorden vallen bij mij om de haverklap weg en ik herinner me niet dat ik daar vroeger ook al last van had. Maar daar zit dus meteen een addertje onder het gras, want herinneringen zijn lang niet altijd betrouwbaar en onderhevig aan veranderingen bovendien. Mensen vervormen hun herinneringen in het licht van nieuwe gebeurtenissen. Het fascinerende citaat van Marten Toonder (1912-2005) dat Draaisma als motto aan zijn boek meegeeft, zegt het zo: ‘…omdat iets wat in de jeugd gebeurd is, dikwijls het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd.’ Toen Draaisma het citaat was tegengekomen, had hij de bedoeling onmiddellijk begrepen. ‘Dingen die verderop in je leven gebeuren kunnen je herinneringen zo veranderen dat je een ander verleden krijgt.’ Ik vind een – totaal vergeten, want nooit gelezen – exemplaar van Als mijn geheugen me niet bedriegt in mijn boekenkast. Het staat naast Vladimir Nabokovs autobiografische meesterwerk Geheugen, spreek met jeugdherinneringen van de schrijver. Van dat boek heb ik ooit genoten, al herinner ik me er niets meer van. Ik neem me voor het te zullen herlezen, maar pak nu eerst het boek van Draaisma. Waarom? Omdat ik op zoek ben naar het ‘eindeffect van Kahneman’, een begrip dat ik niet kende, maar tegenkwam in een heel ander boek, de jongste roman van Marijke Schermer waarmee ik me afgelopen zomer bijzonder heb geamuseerd.

Liefde, als dat het is beschrijft de levens van het dolende huwelijkskoppel David en Terri, hun dochters Krista (15) en Ally (12), en de buitenechtelijke partners, Sev en Lucas. Het verhaal van een huwelijk in crisis, met overspel en opgroeiende kinderen is weliswaar al duizenden keren verteld, maar als het goed gebeurt, krijg je er als buitenstaander in de veilige omgeving vóór de pagina’s in plaats van ertússen, nooit genoeg van. Het boek is fraai opgebouwd in vier seizoenen van het jaar waarin het huwelijk van David en Terri in zwaar weer belandt tot aan het moment dat de wind gaat liggen en de stofwolken optrekken. David noemt het een ‘natuurramp’ als Terri hem haar verhouding met Lucas opbiecht en aankondigt op zichzelf te gaan wonen. De ontreddering in het gezin is voorstelbaar groot, maar wordt door de auteur in licht proza gedoseerd opgediend. Knap schetst ze elk van de uiteenlopende karakters. In dit fragment spreekt David zijn puberdochter aan op een leeg pak vla:
‘“Krista!” Oneindig traag slaat ze haar ogen op. Ze kijkt hem aan.
“Ja?”
“Heb jij die vla opgegeten?” Het pak is leeg, het staat leeg in de koelkast.
“Ja.”
“Waarom?”
“Er was niets anders!”
“Hoe bedoel je: er was niets anders?”
‘Jezus, hoe kan ik dat anders bedoelen dan precies zoals ik het zeg.” Die ogen, die slome oogopslag, die totale onbewogenheid. Hij wil tegen haar schreeuwen. Dat hij alles voor haar doet, verdomme. Dat ze vroeger zo lief was. “Ik ga naar boven.” Hij zegt niets, hij laat haar gaan, hij kijkt haar na, haar uitgeschoten lijf, half kind en half… ja, wat eigenlijk?’

Liefde, als dat het is gaat over hoe moeilijk het voor mensen is om met elkaar samen te leven, over egocentrisme en ­verlangen, aantrekken en afstoten, de hang naar vrijheid in tijden van overvloed, jeugd, gezondheid en social media.
Terri is veeleisend voor zichzelf en voor anderen. Ze stelt ­regels op, bepaalt bij voorbeeld dat er doordeweeks geen wijn meer wordt gedronken. Ze introduceert het telefoonmandje in de keuken waarin elk gezinslid voor het eten zijn mobieltje moet leggen. En dat je mobiel meer kapot kan maken dan je lief is, blijkt uit een huiveringwekkende scene waarin Krista die kwaad van tafel loopt, uit dat mandje per ongeluk de telefoon van haar moeder meegrist en de seksberichten van haar minnaar Lucas onder ogen krijgt.
Voor wie het huwelijk een verbond is ‘tot de dood ons scheidt’, bevat dit boek verontrustend materiaal. De eigen, individuele ontplooiing staat voorop in een druistige buitenwereld vol verleidingen. Om dat een levenlang met één enkele andere persoon te kunnen delen vraagt om bijzondere kwaliteiten van beide partners. Daar gaat het vaak mis en dat is een zegen voor de literatuur. Het levert een turbulent boek op als Liefde, als dat het is met rake observaties, prachtige zinnen (‘Pap kom alsjeblieft naar huis, mama doet raar.’) en de nuchtere conclusie dat iedereen uiteindelijk opkrabbelt en doorleeft. Wat er na dit huwelijk overblijft zijn de herinneringen eraan, maar daar is ook van alles mee aan de hand. David is beducht op ‘het eindeffect van Kahneman, de theorie die zegt dat je een periode, zoals een huwelijk, niet meer kunt zien zoals die werkelijk was, door het effect dat het einde van die tijd heeft op je gevoel erover.’

Het eindeffect van Kahneman. Ik zoek het op in Als mijn geheugen me niet bedriegt en lees over een onderzoek van psycholoog en Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman, die aantoont dat de manier waarop een gebeurtenis of episode eindigt, een disproportioneel grote impact heeft op hoe we ons een voorval of periode herinneren. Dit zogenoemde ‘eindeffect’ geldt bijvoorbeeld voor vakanties, loopbanen en huwelijken. Dit herken ik. Mijn eigen huwelijk was lang stabiel en gelukkig, een voorbeeld voor vrienden en familie. Maar het ging mis en eindigde met een daverende klap. Jaren later herinner ik me de vijf procent boosheid en ben ik de gevarieerde, liefdevolle en kleurrijke vijfennegentig procent van dat leven met vrouw en kinderen vergeten. Het ‘eindeffect’ blijkt ook voor medische ingrepen te gelden. Kahneman ontdekte na onderzoek waarin patienten tijdens een coloscopie via een apparaatje moesten aangeven wanneer en hoeveel pijn ze voelden, dat de herinnering aan die pijn heviger was als die aan het eind van de ingreep was ervaren: ‘De duur van de coloscopie varieerde van vier minuten tot meer dan een uur. Maar hoe lang mensen pijn hadden gehad maakte nauwelijks verschil voor hoe ze zich de ingreep nog geen uur later herinnerden. Of patiënten nu tien, twintig of veertig minuten pijn hadden gehad viel weg tegen de invloed van de pijn tijdens de piek en het slot. Als men grafieken zou tekenen van de pijnbeleving tijdens de gehele ingreep en alle pijn op zou tellen […] zou in één oogopslag duidelijk zijn dat iemand met veertig minuten coloscopie achter de rug aanzienlijk meer pijn heeft geleden dan iemand die al na een kwartier klaar was. Maar zolang de pijnbelevingen van deze twee patiënten tijdens de piek en aan het eind overeenkwamen herinnerden zij zich het onderzoek als ongeveer even onaangenaam.’ De herinnering aan een ingreep zal de patiënt beïnvloeden in zijn beslissing om een dergelijk onderzoek nog eens te ondergaan. Dit bracht Kahneman tot een vervolgexperiment waarin hij tijdens een coloscopie bij de eerste helft van de proefpersonen de scoop na afloop van de behandeling drie minuten ongebruikt – dus enigszins onaangenaam, maar niet pijnlijk – in het rectum liet zitten (terwijl de arts aantekeningen bleef maken alsof de ingreep nog in volle gang was). Bij de andere helft werd de scoop na de behandeling direct uit het rectum gehaald. ‘De verlenging van de ingreep met drie niet al te belastende minuten veranderde niets aan de ervaren piek in pijnbeleving. […] Wat wel toenam was de totale hoeveelheid geleden pijn. Toch werd de verlengde coloscopie als minder onaangenaam herinnerd en gaf deze vijf jaar later ook een hoger opkomstpercentage na een oproep voor een herhaling van de coloscopie.’

Na zowel een huwelijk als een coloscopie te hebben ondergaan, beveel ik u bovengenoemde boeken van harte aan.

Douwe Draaisma – Als mijn geheugen me niet bedriegt, Groningen 2016
Marijke Schermer – Liefde, als dat het is, Amsterdam 2019

Tekst Huug Schipper