De boekendokter

De boekendokter

2016-Geniet-jan16Boeken1

De boekendokter diagnosticeert en schrijft voor…
Tekst Huug Schipper

Afgelopen maand alleen al verschenen er 4400 boeken in ­Nederland. Ik geloofde het ook niet, maar jawel hoor, ze staan allemaal opgesomd op de site van de Koninklijke Bibliotheek. U vindt er een fascinerende lijst boektitels. Als je bedenkt dat elke boekenschrijver zijn pennenvrucht met grote zorg, proevend en keurend, betiteld heeft, is het, als je ze zo onder elkaar ziet staan een potsierlijk allegaartje. Neem Henk Baas die zijn boek over naastenliefde voorzag van de poëtische titel De buurman van mijn kamer. Hij staat koud ingeklemd tussen Affaire met de biljonair van Lynne Graham en Het likkende hondje van Danaé Stad. Daaronder lees ik de titels Warme ­chocola, specialiteit van het huis en Zelfmanagement en ondersteuningsbehoeften van mensen met een chronische ziekte. Er mogen minder boeken gelezen worden, geschreven worden ze meer dan ooit. En gepubliceerd, want waar een boek is is een uitgever. De uitgever laat het boek drukken en verkoopt het aan de boekhandelaar. Van de opbrengst betaalt hij de drukker en de schrijver. Wat overblijft steekt hij in zijn eigen zak. Deze eenvoudige voorstelling van zaken is de theorie van het vak, de praktijk is gecompliceerder. Want wat doet de uitgever als de boekhandel het boek niet inkoopt?

De literaire uitgever Geert van Oorschot (1909-1987) was in de decennia na de oorlog een luidruchtige speler in de Nederlandse uitgeverswereld. Over deze gepassioneerde driftkop met het hart op de tong (en een bolknak tussen de lippen) verscheen een lijvige biografie van NRC-redacteur Arjen Fortuin. Van Oorschot was een rasverkoper. Hij deed de ‘reismodellen’ van zijn nieuwe titels in een koffertje en bezocht de boekwinkels om ze aan de man te brengen. Zijn aanpak was rigoureus, zijn aanwezigheid hardnekkig en zijn strategie effectief. Hij kwam binnen, zette zich breed aan het bureau van de overrompelde winkelier en spreidde de boeken voor zich uit. Elk boek kreeg een gloedvol betoog over de vanzelfsprekendheid, nee de noodzaak tien, nee twintig exemplaren van dit meesterwerk in voorraad te nemen. Bij boekhandelaren die tegensputterden deed Van Oorschot er een schepje bovenop: ‘Uw klanten dit boek onthouden noem ik een misdaad, maar ik weet het goed met u gemaakt. Als u er twintig koopt, krijgt u er tien met recht van retour!’ Dat dit een loze belofte was, weet de lezer van de biografie dan al lang. Talloze boekhandelaren zaten jaren later nog met stapels onverkoopbare boeken van Van Oorschot opgescheept. Ze sidderden als ze hem zagen voorrijden.

Bekend was Van Oorschot als uitgever van de beginnende literaire grootmeesters Willem Frederik Hermans en Gerard Reve en van de alom geprezenRussische bibliotheek. Het grote publiek leerde hem kennen door tv-optredens in Mies Bouwmans Mies-en-scène waar zijn ‘eenmanstheater’ goed uit de verf kwam. Van Oorschot leefde met volle teugen – niet van dat benauwde, maar intens en gretig. Hij schuwde de grote emoties niet, was tot tranen toe ontroerd als een dichtregel hem trof en liet zijn vuisten spreken wanneer woorden tekort ­schoten. Onbekommerd jenever drinken kon hij ook. Een man van uitersten was hij, gul voor zijn gasten, gierig in zaken. Hij werd bewonderd en gehaat. Veel zakelijke relaties, zoals die met zijn zelfbenoemde ‘zonen’ Hermans en Reve, eindigden in ruzie.

Duizenden brieven schreef Van Oorschot aan vrienden, medewerkers, collega-uitgevers en auteurs. Fortuin heeft er voor zijn biografie ruim uit kunnen putten. De briefwisseling met de dichteres M. Vasalis werd eerder ­uitgegeven, evenals die met Gerard Reve. In een brief uit 1982 schrijft Reve aan Van Oorschot dat hij blij is dat die na een ­periode van zwaarmoedigheid weer wat is opgeknapt. Maar ook dat Van Oorschot te hoge eisen aan het leven stelt: ‘Je verlangt dat God daarboven een stichting in het leven roept, die het ouder worden en sterven van Geert van Oorschot verhindert. En dat, terwijl je nooit contributie hebt betaald.’ Twee boeken waren nodig voor de briefwisseling met W.F. ­Hermans; de brieven van Van Oorschot aan Hermans verschenen bij uitgeverij Van Oorschot, die van Hermans aan Van Oorschot bij uitgeverij De Bezige Bij. De brieven verdroegen elkaar niet in één band, zelfs niet jaren na de dood van hun scheppers. En het was geen ‘Incompatibilité de humeurs’, nee, de ruzie tussen die twee ging, ook over hun graf heen – natuurlijk – doodgewoon om geld.

Onenigheid met zijn zoons bracht Van Oorschot ertoe om aan het eind van zijn leven – er was juist uitgezaaide kanker in zijn lever vastgesteld – een deel van zijn erfenis aan vrienden uit te delen. Vriendin Rita Campfens: ‘Geert wilde een ton weggeven. Niet meer, niet minder. Dus stuurde hij mij op een ochtend naar de bank. Hij had van tevoren gewaarschuwd dat ze ­honderdduizend gulden in contanten moesten klaarleggen en geëist dat ik tot bij mijn auto zou worden begeleid. Zodra ik vertrokken was, moest de bank hem opbellen. We hebben al het geld op het bed uitgespreid en bedacht wie wat zou krijgen: vrienden, kinderen van vrienden. […] Afhankelijk van de mate van affectie die hij voelde – en van de financiële positie van de aangeschrevene – stopte Geert bankbiljetten in de enveloppen, die hij per aangetekende post verstuurde. Briefjes van honderd, briefjes van duizend. “Denk niet dat het koud of zakelijk is,” schreef hij Rutger Kopland in de begeleidende slecht-nieuwsbrief. “Hou het maar eens even tussen duim en wijsvinger en je zult voelen dat het bloedheet is.” De vrienden waren blij – en schreven terug. “We hebben de duizend gulden tussen ons heen en weer geschoven, want dit is de eerste keer dat een bankbiljet ons ontroert,” schreef [boekontwerper] Gerrit Noordzij.’

Een maand voor zijn dood schrijft Vasalis (die psychiater was) aan Van Oorschot: ‘Ik ben het helemaal met je eens dat het ­volstrekt tegen je temperament & je manier van leven indruist om te gaan zitten wachten. Dat moet en kan ook niet. Er zijn twee manieren om daaraan te ontkomen. De ene is euthanasie: een vraag aan je dokter – én vriend, je te laten ­sterven als je hem daar dringend en onomwonden om vraagt, Niemand hoeft daar iets van te weten en m.i. hoort dat tot de laatste en grootste diensten, die een arts zijn patiënt bewijzen kan. – Als je het maar uit je hoofd laat om het zelf te proberen, ik heb daar de jammerlijkste resultaten van gezien. De 2e mogelijkheid is deze: niet wachten maar direct beginnen aan een verslag van je leven als uitgever […].’ Van Oorschot koos de eerste manier. Het verslag van zijn leven is er nu, bijna dertig jaar later alsnog van gekomen.

Teksten in ‘Geniet’ (bijlage van ‘Medisch Contact’) februari 2016